Vrijheid

Auteur: The Imperialist

Er was eens in een heuvelachtig koninkrijk een koning, genaamd koning Neudar I. Zijn zoon, de prins Digat leefde samen met hem in een kasteel. Zijn zoon leefde in weelde met hem en samen vormden ze een goed duo. De vader voedde hem op, maakte van hem een plichtbewuste man tesamen met zijn geliefde vrouw Elpa. Een rijpe vrouw, met lang zwart haar, krullend zoals de krollen die een kat van een trap krabt. Een beeldige vrouw, verstandig maar koppig.

Woorden zoals vrijheid, liefde en vriendschap werden door Neudar uitgevonden, die als een filosoof regeerde. Een ware vreugde verspreide zich van het noorden tot het zuiden. Zijn zoon, Digat, leerde deze waarden en normen in het kasteel. Hij leefde in de tuinen, bossen en velden van het kasteel en hij herinnerde zijn volk er telkens aan hoe goed hun rijk wel niet kon zijn. Hij en zijn onderdanen werkten samen hard, in alle vrijheid en arbeidsvreugde, en bereikten dat alle mensen gelukkig waren in hun koninkrijk.

Maar één burger was niet gelukkig, omdat hij niet koning was. Zijn nam was Sugor. Een norse smid die geen gezag erkende en iedereen bedroog. Sugor klaagde en morde, tot hij ontboden werd bij de koning die zich afvroeg waarom deze man zo nors was. Als koning Neudar I hem ontving was er geschreeuw te horen.

Koning Neudar I was vermoord, door 11 messteken. Sugor stond met bebloede handen in de troonzaal, terwijl hij de gehele Koninklijke wacht had vermoord.

Sugor trouwde met Monia, de zus van Elpa de koningin en de tante van Digat. Hij kroonde zichzelf tot koning, verbood de woorden vrijheid, liefde en vriendschap en verbande de rest van de famillie van Neudar. Op het moment van de trouw tussen Sugor en Monia, vond men een beeldige jongedame in een beek. Ze had zelfmoord gepleegd door middel van een boom, door haar zelf te laten verdrinken omdat ze smoorverliefd was op Sugor, de man die haar misbruikt had. Haar naam was Tripali, de bloedmooie en jonge nicht van van Digat.

Digat zag alle overlijdens, leed pijn door de verliezen en wou Sugor dood. Hij drong het kasteel binnen waar hij eerder was verbannen, ontvoerde zijn strenge tante, Monia, en bracht deze naar de beek onder een boom. Hij zou de vrouw van koning Sugor weldra vermoorden tenzij de koning troonsafstand zou doen. De koning had al gauw ontdekt dat de prins zijn vrouw had ontvoerd en barstte in het tranen uit. Zijn vrouw, de enige familie van de rechtmatige koning die aan zijn kant stond, was verdwenen. Zijn liefde was zo groot, dat zijn hart barstte en het bloedde tot in de eeuwigheid. Met een barstend hart trok hij woedend naar de beek. Hij had Elpa, de moeder van Digat mee.

Digat eiste de troonafstand, of Monia zou verdrinken in de zelfde beek als Trapali, de nicht van Digat. Sugor lachte gemeen, en schoot Monia dood die al wenend en krijsend in het water viel. Daarna liet hij de verbijsterde Digat gevangen nemen en sloot deze op in de kerkers van zijn nieuw paleis. Digat was ondervoed en werd gemarteld terwijl hij zijn stiefvader, de moordenaar van zijn vader en tante, zijn moeder zag beheersen. Hij beval haar te werken.

Digat stierf, door toedoen van Sugor. Zijn lijk, mager, uitgebuit en verschrompeld, werd gedumpt in de beek onder de boom. Elpa, de moeder van Digat, schreeuwde het uit van verdriet en duwde Sugor in de beek, maar koning Sugor sleurde zijn tweede vrouw mee en ze verdronken allebei.

Door toedoen, van één man ging de goede koning Neudar ten onder, tezamen met de prachtige meid Tripali, de strenge tante Monia en de sterke prins Digat, waarbij de moeder van prins Digat, vernederend in een spel van macht, meegaat in de dood. De eeuwige wijsheid werd geschreeuwd door haar vlak voor ze als laatste verdronk. Namelijk: “Het mooiste wat de mensheid bezit, is het leven. Het is eenmaal gegeven, en het waardevolste dat een mens bezit.”

Virto, een knappe kerel uit een ver land hoorde de woorden en vond alle lijken. Hij liet alle lijken in een kist steken, behalve dat van Sugor, dat gekruisigd werd. De lijken werden rondgedragen in een stoet, met de woorden: “Vrijheid is geen recht, het is een plicht. Een plicht, dat elk mensenleven ten goede komt.”