Auteur: Webb_cam
Achter de donkere ramen in het grachtenpand flikkert een klein kaarsje. Er zit een oude man naast, op de grond. Zijn stoelen, tafel en zijn bed heeft hij moeten verkopen, nu is alles wat hij nog heeft het oude huis. Een traan vindt zijn weg over de schrale wang, maakt een schier eindeloze val en eindigt op het versleten hout.
Als hij opstaat, kraken zijn botten. De kapotte tree vermijdend wankelt hij naar boven; daar staart hij uit het raam naar de lichtjes in de verte. Daar, in het winkelcentrum, lopen allemaal mensen, tevreden en verliefd, met Kerstmis in hun hoofd. De sterren lijken zelfs dof deze nacht, de maan laat zich ook niet zien. Een dikke grijze bewolking lijkt zich boven het huis van de man samen te pakken, werpt een schaduw over de stad. Dan begint het zachtjes te miezeren.
Zijn overpeinzingen worden gestoord als de grote torenklok van het Eurodamrak twaalf zware, donkere slagen voortbrengt. De oude man schrikt, zoekt in zijn zak. Een verfrommeld papiertje haalt hij tevoorschijn, een dagvaarding met donkerzwarte letters en een rouwrand. Hij maakt een prop en gooit het uit het raam.
Een zwart busje stopt voor zijn deur, bezonnebrilde mannen in zwartlederen jassen stappen uit. Ze bellen niet aan, maar forceren het hout dat de deur vervangt. Zware laarzen stampen de trap op, gaan de kamer van de oude man binnen. Het raam staat wijd open, gordijntjes waaien naar buiten.
Een van de geheim agenten loopt naar het venster, kijkt naar beneden. Hij vloekt binnensmonds.